Amira, niet-begeleide minderjarige vluchtelinge

 

Ik moet naar de apotheker. Het is maar vierhonderd meter van ons huis. Onderweg erger ik mij aan een paar jongeren die aan een fiets staan te prutsen en de hele stoep in beslag nemen. Mijn beurt afwachtend bij de apotheker, dringt het tot me door dat ik toch wel wat vriendelijker had kunnen zijn tegenover die jongeren van daarnet: had ik ze niet moeten helpen in plaats van mij aan hen te ergeren?

Als ik de weg terug naar huis neem, staan ze er nog. Deze keer spreek ik hen aan: wat het probleem is? De band van hun fiets is plat en de pomp die ze hier ergens geleend hebben, doet het niet. Ik stel voor dat ze even mee naar mijn huis lopen, daar heb ik een degelijke voetpomp.  Het blijken twee zogenaamde niet-begeleide jongeren uit het asielcentrum te zijn. Kinderen nog. Een jongen van een jaar of vijftien en een meisje van een jaar of elf. Zij is een donker meisje. Zichtbaar en hoorbaar uit een Afrikaans land waar Engels de voertaal moet zijn, want ze spreekt goed Engels. Hij is Afghaan en spreekt nauwelijks Engels, maar hij voelt zich aandoenlijk verantwoordelijk voor haar: hij wijkt geen meter van haar zijde als ze met me mee naar huis lopen.

Onderweg legt het meisje uit dat ze met haar moeder gevlucht is uit haar land waar oorlog is, maar dat ze onderweg van haar moeder gescheiden raakte. Ze weet niet waar die nu is. “Maar ze zoeken haar”, zegt ze, en ze lijkt er nogal gerust in dat ze haar mama zullen vinden. “Hoe is het mogelijk”, denk ik in mijn naïviteit, “dat zo’n moeder haar kind onderweg uit het oog verliest?”

Dom genoeg herinner ik mij dan pas het verhaal dat een Vietnamese bootvluchtelinge mij ooit vertelde. Hoe zij als kind met haar moeder in een bootje zat. Hoe dat bootje gepraaid werd door piraten en hoe alle jonge vrouwen werden meegevoerd. Hoe zij ontsnapte aan de mensenhandelaars omdat zij nog te jong was, en dus geen interessante prooi. Geschokt begrijp ik plotseling hoe het kon dat die mama haar kind ‘kwijt raakte’…

Waar zou ze terecht gekomen zijn? Ergens in Europa, zonder papieren, overgeleverd aan de willekeur van haar pooiers? Of misschien nog erger?  Zou ze nog leven? Hoe wanhopig moet ze zich dan voelen als ze denkt aan haar kind?

Hoe graag zou ik haar laten weten: “Je dochter is veilig! Ze heeft het gehaald!”

Philip G.

Deze artikel werd gepubliceerd in de tijdschrift Nieuwe Stad België 2020 – 1.